Tagarchief: Kunst

Tips om niet te worden uitgebuit als kunstenaar

Elke twee weken schrijft schrijver/kunstenaar Jan Hoek voor Vice over kunst. Deze week beschrijft hij wat je kan doen als kunstenaar om te zorgen dat je niet al te erg wordt uitgebuit.

Als eerste dit: als je besloten hebt kunstenaar te worden, dan zal het je niet ontgaan zijn dat je voor een werkveld hebt gekozen waar geen vloeibaar goud uit de kraan komt. Je zal dus moeten accepteren dat je waarschijnlijk de rest van je leven de AH Basic-producten in de supermarkt moet blijven kopen.

Ook de mensen die geen kunstenaar zijn, maar wel besloten hebben om ‘iets’ in de kunst te doen, bijvoorbeeld het maken van een kunsttijdschrift of het runnen van een tentoonstellingsruimte, zitten in hetzelfde schuitje. In een ideale wereld zouden zij de mensen zijn die jou zouden betalen, maar helaas bestaat die wereld niet. Want geloof me, de meeste kunstinstellingen zouden als ze de keus hadden al hun kunstenaars overladen met juwelen, suites voor hen huren in het W hotel en de allerduurste callgirls of -boys of wat dan ook’s voor hen bestellen. Want zoveel houden ze van hun kunstenaars.

Helaas groeit het geld – zeker in de culturele sector – niet aan de bomen, dus tot die tijd moet je als kunstenaar met iets minder genoegen nemen. Nou vinden wij kunstenaars het helemaal niet zo erg om soms iets anders te drinken dan champagne, maar soms zijn de deals die kunstinstellingen ons voorschotelen zo onfortuinlijk, dat het aan onze eigenwaarde knaagt.

Het zal altijd schipperen blijven tussen zakelijk zijn en voor je belangen opkomen, en die onsympathieke kunstenaar worden die zichzelf voor elk aanbod te goed voelt. Die lijn is soms dun, maar ik hoop dat je met onderstaande tips, over wat je nooit moet doen, beter weet wanneer je als kunstenaar wel en niet op je strepen moet staan.

DOE DEZE DINGEN NOOIT:

dont1

Zelf een crowdfundingcampagne opzetten zodat een instelling jouw show kan betalen

Dit is iets wat ik het afgelopen jaar al een paar keer gehoord heb. Kunstenaars worden door een groot prestigieus museum gevraagd om een show te houden met werk dat al eerder gemaakt is en vervolgens vraagt het museum aan de kunstenaar om zelf een Voordekunst.nl op te zetten om de kosten te dekken van de tentoonstelling.

Dit is iets waar je als kunstenaar NOOOOOIT mee akkoord moet gaan. Een instelling mag jou dan misschien niet kunnen betalen – dat is al niet zo leuk – maar jou laten opdraaien voor de kosten van de show is absoluut niet oké. Dat blijft hun verantwoordelijkheid. Musea zouden dit niet eens moeten durven proberen, en wij kunstenaars moeten hier dus heel consequent nooit mee akkoord gaan.

dont2

Doen alsof het normaal is dat je niet betaald wordt

Kijk, het is onvermijdelijk dat je als kunstenaar vaak dingen gratis gaat doen. De ene keer doe je dat omdat je gevraagd wordt door twee schattige 24-jarige kunstgeschiedenisstudenten die al hun geld bijeen hebben gespaard om zelf op zolder een kunstmagazine te maken; de andere keer doe je dat omdat je misschien niet betaald krijgt, maar wel in een museum komt te hangen waarvan je weet dat er heel veel mensen gaan komen. Het eerste doe je omdat je geen lul wil zijn naar anderen, het tweede omdat je dat ook niet wil zijn naar jezelf.

MAAR: wat kunstenaars in beide situaties eigenlijk altijd zouden moeten doen, is duidelijk maken hoeveel geld je hen eigenlijk sponsort door het voor niks te doen.

Reken op kunstenaarshonorarium.nl uit wat je eigenlijk zou moeten krijgen, zet dat bedrag in een factuur en geef vervolgens zoveel korting dat je 0 euro factureert, waardoor de instelling precies ziet hoeveel geld jij hen sponsort.

 

dont3

Een werk doneren in ruil voor een show

Deze valt eigenlijk in dezelfde categorie als hierboven. Het kan gebeuren dat een museum of instelling zegt: ‘Wij stoppen zoveel geld in deze show, daarvoor willen wij een werk terug.’ Dat is eigenlijk een rare redenatie, want het is gewoon hun werk om shows te organiseren. Ze doen dat niet als een cadeautje voor de kunstenaar.

Wel moet ik eerlijk zeggen dat ik dit in het begin van mijn carrière ook weleens heb gedaan en dat precies die show ervoor gezorgd heeft dat ik succes ging krijgen met mijn werk. Achteraf heb ik dus absoluut geen spijt van de show. Ik had hem voor geen goud willen missen, maar precies om die reden vind ik de deal dus eigenlijk op een dwingende manier heel erg niet oké.

dont4

Geld betalen om als talent gescout te kunnen worden

Dit is iets wat vooral in de fotowereld speelt. Vooral als je net afgestudeerd bent, weet je dat er met jou honderden jonge fotografen net klaar zijn met studeren, die allemaal staan te springen om gezien te worden. Het is dus taak om te zorgen dat jij eruit springt en niet direct in de vergetelheid raakt.

Nou is er gelukkig een markt ontstaan waar jij bij talloze plekken al je geld kunt spenderen, in de hoop dat ze jou uiteindelijk in the picture zetten als nieuw fotografietalent.

Zo organiseert fototijdschrift GUP elk jaar NEW, waarin 100 jonge Nederlandse fotografen 300 euro betalen om gebundeld te worden in een boek dat belooft de 100 nieuwste Nederlandse fototalenten te publiceren. Daarnaast kan je je jaarlijks voor 35 euro opgeven voor de FOAM Talent Call, en zijn er internationaal ook nog LensCulture, Life Framer en talloze andere initiatieven die je kan betalen om jezelf in de kijker te spelen.

Al deze initiatieven worden niet gerund door Satan, maar door mensen die oprecht om fotografie geven, en hieraan meedoen kan je ook echt iets opleveren. Toch vind ik dat we hier eigenlijk niet aan zouden moeten meedoen. Ze laten namelijk allemaal de fotograaf betalen voor iets wat hun werk is: het scouten van talent en het maken van tijdschriften of fotowebsites.

Daarnaast zijn het er inmiddels zoveel, dat er een soort cultuur is ontstaan waarin het lijkt alsof het voor een beginnend fotograaf geen optie is om hier niet aan mee te doen. De fotograaf die zijn geld liever uitgeeft aan spannende fotoprojecten wordt niet gezien. En ik zou persoonlijk toch aanraden om daar je geld aan uit te geven.

dont5

De rechten op je werk weggeven

Het kan zijn dat je op een gegeven moment door een galerie gevraagd wordt om samen een show te doen, of misschien wil een galerie je zelfs wel voor eeuwig vertegenwoordigen. Gefeliciteerd! Het garandeert je nog steeds niet dat je echt gaat geld verdienen met je kunst, maar de kans wordt er wat wel groter op.

De gangbare deal is dat als een galerie jouw werk verkoopt, zij 50% daarvan houden. In eerste instantie vond ik dat best veel voor de galerie, maar inmiddels snap ik dat zij ook echt veel moeten investeren om jouw werk te verkopen en dat bovendien voor prijzen doen waarvoor je het zelf nooit zou kunnen. Bovendien houdt het nog steeds in dat als je werk ooit voor een miljoen verkocht wordt, jij in ieder geval de helft krijgt.

Vorig jaar kreeg ik een mailtje van een nieuwe galerie in Amsterdam, The Public House Of Art. Zij kwamen met een nieuw model: of ik voor 500 euro per werk nieuwe werken voor hen wilde maken. Die zouden zij dan vervolgens in een oplage van 30 verkopen met alle winst voor henzelf.

Dit lijkt me typisch een voorbeeld van een deal waar je nooit mee akkoord moet gaan. Want stel je voor dat ze je werk als warme broodjes verkopen, dan ben je uiteindelijk alleen maar verschrikkelijk aan het balen dat zij er misschien wel tonnen mee verdienen en voor jou de koek op is.

dont6

 Zelf niet proberen om geld te vragen

Als mensen je vragen iets gratis te doen, dan betekent dat niet altijd dat er geen geld is. Instanties hebben de neiging om, wanneer ze je bijvoorbeeld vragen een lezing over je werk te geven, dat op een toon te doen alsof ze je tante zijn, die vraagt of je gezellig de vakantiefoto’s van Thailand komt laten zien met een kopje thee erbij. Heel vaak blijkt dat als je om geld vraagt, het er gewoon is.

Ik heb zelf als stelregel dat als degene die jou vraagt betaald krijgt om jou te vragen voor iets, er ook geld voor jou moet zijn. En zelfs als dat niet zo is, kan je het altijd nog proberen.

Dat waren mijn tips, ik wens je veel succes met je kunstenaarscarrière, en geniet straks van je AH Basic-maaltijd!

bron: Vice

Meer of minder autonomie?

 

Hierarchie en autonomie

In de kunstwereld ligt de macht niet bij hen die kunst produceren, maar bij hen die kunst rangschikken. In de hierarchische structuur van de kunstwereld staan culturele instituten aan de top en de beeldend kunstenaar onderaan de figuurlijke ladder. Het museumpubliek brengt het er beter van af dan de kunstenaar, want van hen zijn de instituten deels financieel afhankelijk. De hedendaagse beeldend kunstenaar is dus niet zozeer in de autonomie van zijn werk, maar wel als het om de zichtbaarheid en invloed van zijn werk gaat afhankelijk van de instituten en indirect de wensen van het museumpubliek.

De beeldend kunstenaar die anno 2017 invloed wil uitoefenen moet zich dus aanpassen aan de binnen de kunstwereld heersende trends, dit terwijl hij autonoom, onafhankelijk wil zijn. Veel kunstenaars krijgen hierdoor dan ook te maken met een onoplosbaar dilemma. Wil je autonoom, onafhankelijk blijven, dan moet je wars zijn van de trends binnen de kunstwereld, ook al zet je jezelf daarmee meteen ook buiten spel en zul je in ongenade vallen bij de instituten. Wil je met je werk invloed hebben binnen de kunstwereld, dan moet je deelnemen aan de belangrijkste trend van het moment: de commercialisering van kunst.

 Kunst als commercie

De kunstenaar moet, in opdracht van Jet Bussemaker, ondernemer zijn. Braaf als de kunstwereld geworden is, worden de bevelen vanuit de politiek door velen strikt opgevolgd. Menig beeldend kunstenaar heult al met de culturele instituten en kiest steeds vaker voor het aangaan van binding met het publiek omwille van financiële doeleinden. Het is een koers die door de overheid en de culturele sector, bancaire instellingen en zelfs door kunstacademies wordt gestimuleerd. Dit terwijl het sluiten van compromissen als autonoom beeldend kunstenaar uit den boze is. Het aangaan van binding met het publiek om er geld aan te verdienen staat zo haaks op alles waar kunstacademies in de tijd dat ik nog studeerde, van 2002 tot 2006, voor stonden, dat wel blijkt dat de maatschappelijke rol van de kunstenaar in razendsnel tempo keldert van criticaster naar die van entertainer. De kunstenaar die omwille van omzet het publiek behaagt met kritiekloos werk neemt daarin klakkeloos over wat de overheid hem opdraagt.

De commercialisering van de beeldende kunst kent nog een vervelend aspect. Gerenommeerde, gesubsidieerde culturele instituten kiezen doorgaans voor ‘veilig’ werk, werk dat door de doorsnee museumgast gewaardeerd zal worden. Musea willen heden ten dage namelijk liever geen voorhoofden en wenkbrauwen doen fronsen, omdat dit een flinke financiële tegenvaller kan worden. De beeldend kunstenaar die in plaats van ‘veilig’ juist ‘ongemakkelijk’ werk maakt vindt in veel culturele instituten geen platform, domweg omdat het een economisch risico vormt.

Meest treurige is nog het feit dat de commercialisering van de beeldende kunst vooral culturele instituten voordeel opleveren, de kunstenaar over het algemeen niet. Kunstenaars krijgen meestal geen honorarium voor het werk dat zij, soms maandenlang, verzetten bij het voorbereiden van een expositie. Ook ontvangen kunstenaars, als de expositie eenmaal loopt, vaak geen hang- of stagelden, terwijl het museum zich ondertussen verrijkt aan het entreegeld. Hierdoor groeit de macht van de instituten en slinkt de macht van de beeldend kunstenaar.

Kleine machtspositie

Als het aan de culturele instituten ligt geven zij de scepter die zij over de kunstwereld zwaaien nimmer uit handen. Dat is ook vanuit praktisch oogpunt niet te realiseren. Het blijven de instituten die een platform bieden aan beeldend kunstenaars en daar eigen keuzes in maken. Hier valt voor de beeldend kunstenaar niets af te dwingen, hij moet afwachten of hij al of niet een uitnodiging krijgt.

Echte, directe macht zullen kunstenaars nooit krijgen en dat is maar goed ook, het werk dat zij maken moet kwalitatief sterk zijn en voor zich spreken, waardering voor kunst kan niet afgedwongen worden. Aangezien directe macht corrumpeert kan dit voor de autonome beeldend kunstenaar ook geen heilzaam streven zijn. Pogingen daartoe zijn ook altijd jammerlijk mislukt. De beeldend kunstenaar moet immers onafhankelijk zijn om objectieve kritiek te kunnen uiten.

De kleine machtspositie die de autonome, onafhankelijke beeldend kunstenaar heeft kan echter wel versterkt worden in deze tijden van oprukkende commercialisering. Door terug te keren naar het principe van autonomie en stevige kritiek te uiten op overheidsbeleid, op maatschappelijke ontwikkelingen en de walging rond diezelfde commercialisering van kunst te ventileren. Door wars te zijn van de onder museumdirecteuren heersende angstvallige braafheid. En wat financiële vraagstukken betreft is er voor de beeldend kunstenaar ook een vrij eenvoudige oplossing. Probeer beeldend werk en inkomen te scheiden door je geld te verdienen met een bijbaan. Heb nooit als doel geld te verdienen met kunst, want dit betekent onherroepelijk dat je je moet aanpassen aan de wensen van het publiek. Wees een kritisch, doortastend beeldend kunstenaar, die zich van de machtsverhoudingen in de kunstwereld niets aantrekt, ook al betekent dit dat je nooit gelauwerd zal worden door de kunstbonzen. Wees autonoom en compromisloos.

Geschreven door: Nelle Boer

Bron: TPO

Hoe vergaat het kunstenaars die een één-ster-recensie krijgen?

Kunstenaar en schrijver Jan Hoek kreeg een vernietigende recensie in de krant: 1 ster. Hij zocht uit of dit het eind van zijn carrière betekent.

Het is 5 uur ’s middags, één dag voor de opening van mijn eerste grote solo-expositie in een Nederlands museum. Na een volle week opbouwen loop ik nog één keer door alle zalen om te kijken of het allemaal goed hangt. Het Stedelijk Museum Schiedam is een statig museum; een museum zoals God het ooit bedoeld heeft, met zuilen aan de voorkant, hoge plafonds en ramen waar schilderachtig licht door valt.

Ik loop langs de Sweet Crazies, de reeks waarvoor ik drie keer naar Ethiopië ben geweest en waarbij ik excentrieke dakloze mannen als trotse koningen en keizers op de foto zette. Ik loop langs de foto’s van Kim, een voormalig heroïne verslaafd meisje, dat droomde van een leven als supermodel. Ik werk inmiddels al vier jaar met haar samen en ik denk aan al die keren dat ik bij haar was – soms om te fotograferen, maar nog veel vaker om te overleggen hoe en wat we gaan doen, om een biertje te drinken, of om te ruziën over geld (Kim denkt soms opeens dat ik stiekem verschrikkelijk rijk ben geworden met haar foto’s, en dan fiets ik naar haar toe en laat ik op mijn telefoon zien dat ik 636 euro in de min sta, en vervolgens lukt het haar toch nog om 50 euro van me los te peuteren om bier te kopen, want ja ik kan net zo goed 686 euro in de min staan).

Ik loop langs de foto’s van de moderne Masai, op de foto gezet zoals zij dat willen, vervolgens langs de eclectische mix van ladyboys en schattige sexpats die ik in Pattaya aantrof, langs de werken die ik samen maakte met Ghanese straatschilder Stan en eindig bij de Sistaaz of the Castle, een groep transgender-sekswerkers die hun eigen kleding maken.

Ik sta weliswaar helemaal alleen in het museum, maar omringd door al mijn modellen die ik in de meest uiteenlopende uithoeken van de wereld ontmoet heb, voel ik me klaar voor de opening. Laat de bezoekers maar komen.

En de bezoekers kwamen. Bijvoorbeeld in de vorm van NRC Handelsblad-criticus Sandra Smets. En zoals het een recensent van een krant betaamt, vond ze er iets van. Eén van de vijf sterren kreeg ik. Het slechtst haalbare. Oké, dacht ik monter toen het nieuws me ter oren kwam, dat moest een keer gebeuren. Ik word al jaren lang omschreven als ‘controversieel kunstenaar’, maar had in de Nederlandse media tot nu toe enkel positieve recensies gehad. Nu is er dus eindelijk de controverse. Een uitgesproken één ster is ook zoveel beter dan een saaie twee-sterrenrecensie. Ik dacht aan Marilyn Manson en Elvis Presley, hoe de kranten daar ook schande van spraken, en even ging ik best wel lekker op het gevoel eindelijk een echte controversiële artiest te zijn.

Maar toch…

Ik las de recensie opnieuw. En nog een keer. Elke keer werd ik er een beetje verdrietiger van. De titel luidt: ‘Jan Hoeks foto’s: een rariteitenkabinet van ongelukkigen.’

Sandra heeft duidelijk niet dezelfde warme gevoelens bij mijn modellen als ik. Het stuk (hier op Blendle) begint met een betoog dat Kim mij nooit had moeten vertrouwen. Zou Kim dit ook lezen? vraag ik me meteen af. En wat betekent zo’n stuk voor de toch altijd weerbarstige band die ik in al die jaren met haar heb opgebouwd?

Het stuk betoogt vooral dat ik niet respectvol ben, dat ik bewust dingen in scène zet om het ongeluk in mijn modellen uit vergroten. Tussen de regels door lees ik dat ze me misschien nog eerder een slecht mens vindt dan een slechte kunstenaar. Nou goed, ik kan daar natuurlijk honderd dingen van vinden en hier een vurig betoog houden waarom ik heus wel een goed mens ben, maar dat is niet waar dit stuk om gaat – waar het om gaat is dat één-ster-recensies me mateloos fascineren.

Als je als recensent besluit om iemand niet dood te zwijgen, maar de moeite te nemen om een één-ster-recensie te schrijven, dan doe je dat omdat je denkt dat de wereld behoed moet worden voor deze kunstenaar en zijn kunst. Maar wat voor impact heeft zo’n recensie nou echt? Kan het een carrière maken of breken? Om daarachter te komen ging ik op zoek naar mijn één-ster-broeders en -zusters in de kunstwereld, kunstenaars die ooit de legendarische één ster kregen in een grote krant.

Dat was makkelijker gezegd dan gedaan. Via het internet kan je niet zoeken op sterren, dus ik hoopte dat de kranten zelf zouden weten wie ze ooit met de grond gelijk hebben gemaakt. De kunstredactie van de Volkskrant liet weten dat als ze iets bar slecht vinden, ze er gewoon niet over schrijven. Voor Het Parool schijnt hetzelfde op te gaan, Trouw doet überhaupt niet aan sterren, en de Telegraaf en Algemeen Dagblad boeit mensen in de elitaire kunstwereld zo weinig dat ik die ook maar even buiten beschouwing laat. Chef Cultuur van het NRC, Paul Steenhuis, zei me niet te kunnen vertellen of ze eerder recensies hebben geplaatst die net zo negatief zijn als de mijne.

Ik besloot mensen te mailen waarvan ik vermoedde dat ze wandelende encyclopedieën zijn op het gebied van de kunst. Al snel kwamen er twee namen bovendrijven van kunstenaars die de meest iconische vernietigende recensies ooit hebben gehad: Erwin Olaf en Marc Mulders.

 NRC-criticus Hans den Hartog Jager tipte me deze laatste, en voegde er bemoedigende woorden aan toe: “Volgens mij worden één-ster-recensies maar heel zelden gegeven, en als het gebeurt is het bijna altijd een statement.” Ook zei hij: “Verder, en dat is niet bedoeld als troost (…) zijn het bijna altijd uitgesproken kunstenaars die dit soort stukken krijgen – en dat zijn vervolgens ook zelden kunstenaars die in de vergetelheid verdwijnen.”

Erwin Olaf

Shirley, de studio-manager, mailde na een hoop mailen vriendelijk terug dat ze op de studio nooit te veel aandacht aan slechte recensies geven. Dat betekent overigens niet dat ze Olaf persoonlijk altijd helemaal koud hebben gelaten. Zijn befaamde vernietigende recensie kwam uit NRC Handelsblad en daarin sluit criticus Janneke Wesseling af met: “Het maakt niet of er een flesje bier staat of een mens. Deze mensen betekenen niets. Ze zijn gereduceerd tot object. Dit is wat zijn werk zo weerzinwekkend maakt.”

Later zei Erwin daarover in een interview met Kunstbeeld: “Dat wijf gaf me nul sterren. Toen dacht ik: nu kan iedereen de klere krijgen. Als ik haar tegenkom kan ze een grauw en een snauw krijgen.” Wat ik overigens de meest vertederende manier vind van iemand lichtelijk bedreigen. Maar goed, ondanks dat, lijkt het me wel duidelijk dat die ene recensie behalve een paar persoonlijke oprispingen bij Olaf, zijn carrière niet echt schade heeft gedaan.

Marc Mulders

Een andere methode dan negeren hanteerde schilder Marc Mulders toen hij in het jaar 2000, wederom van Janneke Wesseling, in NRC Handelsblad zijn vernietigende recensie kreeg. Daarin schreef zij: ‘Mulders wil niet minder dan ‘de diepte van hemel en hel’ schilderen, maar zijn werk is saai en futloos’. Het stuk sluit af met: ‘Het succes van Mulders berust op de clichés van de schilderkunst, zoals een lekkere vette penseelvoering, veel pasteuze materie en een gemakkelijk herkenbare, sentimentele onderwerpkeuze. Zijn werk is Music for the Millions. Mulders is de Julio Iglesias van de schilderkunst.’

Op zich lijkt het mij wel leuk om de Julio Iglesias van de schilderkunst te zijn, maar Marc Mulders was minder amused. Hij maakte er een zaak van bij de Raad van Journalistiek waarin hij zowel stelde dat Wesseling de journalistieke grens van fatsoen overtrad, als haar beschuldigde van feitelijke onjuistheden. Voor dat laatste werd hij in het gelijk gesteld.

Toen ik Marc vroeg of hij veel last van de recensie heeft gehad, zei hij dat hij de zaak voor een groot deel voor zijn moeder heeft aangespannen: “Ik had geen last van haar recensie, maar mijn moeder wel. Die werd op de bridgeclub door de andere dames gevraagd waar die haat toch vandaan kwam.”

 Op de vraag of hij het gevoel heeft dat het stuk zijn carrière heeft beïnvloed, antwoordde Marc: “Haar poging mij te ‘deleten’ is niet geslaagd, nee. Mijn werk bevindt zich in 21 collecties van Nederlandse musea en daarnaast bij zo’n beetje alle grote verzamelaars.”

Wel vraag ik me af of het echt de moeite loont een recensie met zoveel vuur te bestrijden. Is het niet beter om als kunstenaar de klappen van recensenten te accepteren, op dezelfde manier als dat je een regenbuitje voor lief neemt?

Menna Laura Meijer

Het gevoel van onmacht begreep ik een stuk beter nadat ik documentairemaker Menna Laura Meijer had gesproken.

De beeldend kunstenaars die een één-ster-recensie hebben gehad waren inmiddels op (ik kon ze in ieder geval niet meer vinden). Gek genoeg blijken in andere genres de één-ster-recensies veel rijkelijker te vloeien, vooral in de literatuur en de film.

De documentaire Sweety gaat over een 16-jarig meisje dat door drie bevriende jongens is vermoord. De dag nadat de film op IDFA in première ging verscheen er een kop in NRC Handelsblad: ‘De documentairemaker als lijkenpikker’. Toenmalig chef Cultuur Raymond van den Boogard trekt in de eerste zinnen gelijk van leer: “Soms zie je iets dat zó slecht is, dat twee tegengestelde neigingen om voorrang strijden: het geheel negeren, om op de artistieke wandaad niet de aandacht te vestigen; óf in het geweer komen, ter bestrijding van het kwaad.”

Menna: “De recensie ging niet over of het een slechte film was of niet, het ging over mijn moraal als maker. Daar was ik totaal niet op voorbereid. Na het lezen van de recensie denk je niet alleen dat ik een slechte maker ben, maar ook intrinsiek een slecht mens. Dat heeft mij persoonlijk heel veel gekost. Ik heb lang moeten worstelen met de vraag of ik op deze manier wel door wil in de documentaire-wereld.”

 “Je moet je voorstellen dat het maken van een documentaire minimaal drie jaar kost. Over elke stap heb je nagedacht en afgewogen wat jij het beste vindt. Daarentegen is het heel makkelijk om zo’n stuk te schrijven, vooral in verhouding tot het werk wat in de film zit, maar de impact van zo’n stuk is geweldig groot. Het meest eenzame vond ik dat zo’n recensie gelijk het laatste woord is. Nergens is er een back up, een discussie over de vraag of zo’n recensie terecht is.”

Ik begon beter te begrijpen waarom je, zoals Marc Mulders, zou besluiten om de recensie niet het laatste woord te laten zijn. Ik vroeg Menna of de recensie daarna ook echt impact heeft gehad op haar carrière, of het kwaad inderdaad bestreden was. “Nou, in de documentairewereld heeft zo’n recensie uiteindelijk geen vergaande consequenties. Ja, vanaf dat moment werd Sweety steevast ‘de controversiële film’ genoemd. En op het moment dat zo’n recensie verschijnt ben je al weer bezig met je nieuwe film. Nieuwe ronde, nieuwe kansen.”

Ernest van der Kwast

Het meest laconiek van alle mensen die ik sprak was schrijver Ernest van der Kwast. “Ik zat thuis en kreeg opeens een sms’je van mijn uitgever met de tekst: ‘Arie Storm is niet wijs.’ Ik wist toen nog niet dat Arie Storm mij in Het Parool (Blendle-link) een één-ster-recensie had gegeven. Ik las meteen het stuk en was er wel even goed chagrijnig van. Je hebt toch twee jaar aan zo’n boek gewerkt, over elk woord nagedacht, en dan is zo’n recensie als een mes in je rug.”

Als ik hem vraag hoe lang hij er precies chagrijnig over was, blijkt dat “toch wel een hele avond” geweest te zijn. Daarna belde de uitgever hem op om te zeggen: “Van deze recensent kan je veel beter één ster krijgen dan vijf. Alle boeken die hij goed vindt wil niemand lezen.” Dat hielp. Ernest: “Recensies zijn over het algemeen de sleutel tussen de lezer en de boekhandel. En nog veel erger dan één ster krijgen, is onbesproken blijven. Bovendien was de recensie van Arie Storm ook maar één recensie van de velen. De impact is dus vrij klein.”

Ernest schreef na deze recensie een hoop bestsellers en won diverse literaire prijzen, dus het is Arie Storm niet gelukt om Ernests loopbaan te dwarsbomen.

Concluderend kan ik zeggen dat ik toch stiekem wel opgelucht ben dat mijn één-ster-broeders en –zusters niet genadeloos ten gronde zijn gegaan. Sterker nog, allen hebben ongekend veel succes. Ik vind het leuk om te denken dat dat misschien ook wel een beetje door die slechte recensies komt. Want toen ik de mijne kreeg schrok ik me eerlijk gezegd toch een hoedje. Nu kan ik in elk geval weer slapen. (Grapje, dat kon ik al hoor.)

Jan Hoek schrijft voor VICE over kunst. Dit keer schrijft hij hoe het is om een één-ster-recensie te krijgen in NRC en interviewt hij andere makers die ook wel eens een vernietigende recensie in een grote krant hebben gehad.

Bron: VICE